Hoor wie schuifelt daar op de trap

Slaap je met de deur open of op slot? Met de deur open is natuurlijk makkelijker als er iets vreselijks is gebeurd en je huisgenoten komen je redden. Maar aan de andere kant is het ook zo wat als iedereen zomaar je kamer binnen kan. Ik slaap dus met mijn kamerdeur op slot. Behalve donderdagnacht, want toen was ik vergeten mijn deur op slot te draaien. Op vrijdagochtend ging ik vroeg opstaan, want ik wilde op een redelijke tijd in de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag zijn (voor mijn afstudeeronderzoek). Vroeg opstaan is in dit geval 10 voor half 7. Enfin, ik had mijn ontbijt genuttigd en ik was me aan het aankleden. Ineens hoor ik iets…

Geschuifel op de trap.

Ik denk “Het is niks voor mijn buurmeisje om ook ZO vroeg op te staan.” Ik bedoel, ze staat wel eens vroeg op als ze moet werken, maar dat is een uur later en bovendien klinkt dat anders (want veel harder en asocialer). Het klonk in ieder geval heel erg als geschuifel van het soort dat mensen niet maken als ze ergens wonen. Ineens zag ik mijn sleutel op mijn bureau liggen en realiseerde ik me dat dat betekent dat mijn deur niet op slot is. Ik stond topless in mijn kamer (*visualiseert u vooral*) in dubio… Ik verwachtte geen bezoek, dus ik dacht, het zal wel een scharrel van mijn huisgenootje zijn (bijvoorbeeld).

Het geschuifel hield even op. Mijn hart was net weer op zijn normale ritme toen de deur openging. In de opening stond een man, vermoedelijk afkomstig uit een land gelegen in de buurt van de Middellandse Zee. Hij leek net zo verward over zijn aanwezigheid in deze kamer als ikzelf (over zijn aanwezigheid dan, niet de die van mij). Hij droeg vrij oude kleren, waaronder een grijze sweater met een hele grote vetvlek, midden op zijn buik.

Ik keek om heen en zag zo gauw geen geschikt wapen (al was het aardappelmesje dat op mijn kamer ligt achteraf gezien een juiste keuze) en ik besloot hem te intimideren met mijn spieren, die – ik was nog steeds topless – nu in vol ornaat bewonderd konden worden. Ik deed een stap naar voren en hij sprak de eerste woorden: “Oh, sorry! Ik ben verkeerd” (met zwaar accent). Hij deed de deur weer dicht en was weg.

Ik was sprakeloos. Ik hoorde hem weer even schuifelen op de trap en twintig seconden, ik had nog geen T-shirt aan kunnen trekken, ging de deur weer open: ‘Ik moet toch hier zijn.’

Ik, inmiddels een beetje van de schrik bekomen, sprak: “Ik denk het niet,” en voegde daar vervolgens aan toe: “Wie moet je hebben dan?”

Hij leek na te denken wie hij ook alweer moest hebben, maar er kwam weinig uit. Blijkbaar waren zijn hersencellen of verdoofd, of afwezig. Mijn cellen waren echter hard aan het werk. Een van mijn huisgenoten woonde samen op een kamer, maar zij zijn nu uit elkaar. Het meisje is toen naar haar ouders gegaan, de jongen bleef achter, die had namelijk een fulltime baan (als vuilnisman of iets dergelijks). SIndsdien hebben we hem echter bijna nooit meer gezien. Er ligt wel nog van alles op zijn kamer, die altijd open is. Ik ging er vanuit dat het individu voor mij een collega / vriend / kennis van die huisgenoot betrof, en die op zoek was naar de kamer. We hebben twee zoldertrappen en als je verdoofd/beschonken/heel moe bent, dan kun je best de fout maken dat je de verkeerde trap naar boven neemt. Dát, of het was een beleefde inbreker die eerst keek of er wat te jatten viel.

“Kom je voor [die huisgenoot]?” vroeg ik.

Hij maakte een vaag bevestigend gebaar, iets was door moest gaan voor een knik.

“Dan moet je de andere trap hebben”, zei ik.

Hij leek me dankbaar en zei: “Oh oké, sorry hè. Echt heel sorry.”

En na die woorden trok hij de deur weer achter zich dicht en verdween. Ik draaide snel deur op slot, dacht “Wiewatwaarwanneerhoewat?” en liet ik het voorafgaande even op me inwerken. En toen er niet ineens vijf gewapenden mannen mijn deur kapot ramden, dacht ik veilig te zijn. Ik ging tandenpoetsen, maar nam wel de sleutel mee (en draaide de deur dus op slot). Ik ben wel goed maar niet gek.

Een beetje bezorgd trok ik even later de voordeur achter me dicht, hopende dat alles er nog zou staan als ik terug zou komen die avond.

(De dag was verder productief. In de trein flink opgeschoten in ‘Grote Europeese Roman’ van Koen Peeters, totdat het te druk in de trein werd en allemaal vreemde mensen mijn persoonlijke cirkel betraden en daar bleven zitten. In de KB zelf analyseerde ik verder en ik denk dat ik de rest van onderzoek wel in de KB kan doen, dus een opsteker)

Die avond kwam ik terug op mijn kamer en warempel: alles stond er nog en er waren geen sporen van inbraak bij de andere kamers. Gerustgesteld vertrok ik naar een barbecue in Lent, om vervolgens door te reizen naar mijn ouders. Mijn laptop heb ik bij me, dus tenzij de inbrekers heel geïnteresseerd zijn in een oude, kleine televisie zonder teletekst, een uitgebreide collectie T-shirts van Turin Brakes, I Am Kloot, Athlete en The Whitest Boy Alive, mijn vuile was en de geschiedenis van de Nederlandse literatuur (inclusief enkele primaire werken uit die geschiedenis), valt er weinig te scoren daar.

En ik denk dat ik voorlopig niet vergeet mijn deur op slot te draaien.

1 reactie

Geef een reactie